Verdwaald. Ik ben verdwaald. Verdwaald in de wereld van mijn eigen gedachten. Ik weet niet meer wat ik moet geloven, er zijn zoveel argumenten voor elk standpunt. Ik ben de draad kwijt geraakt. Het moet gebeurd zijn onderweg, of was het altijd al zo? Ik ging niet meer mijn eigen weg, maar liet mij leiden. Leiden door anderen, zonder erbij na te denken of dat eigenlijk wel goed voor mij was, of ik die richting wel op wilde. En nu, nu ben ik verdwaald, ik weet niet meer wat klopt en wat niet, wat goed voor mij is, wat ik wil.
Verdwaald als een kind dat voor het eerst zijn moeder kwijt raakt in een mensenmassa, zich hopeloos voelend, denkend dat alle houvast is verdwenen.
Ik geloof dat ik bij het begin moet beginnen, dat wat ik mij kan herinneren.
Ik herinner mij een plein, een groot plein vol met mensen. Ik kon niet boven de mensenmassa uitkijken, stond naast mijn moeder stevig haar hand vasthoudend om haar niet kwijt te raken, niet te verdwalen tussen al die knieën. Overal om mij heen zag ik benen en voeten die heen en weer liepen. Alleen de rode laarzen stonden stil. Het waren mooie laarzen, helemaal rood met een bonte kraag en zwarte veren. Alles om mij heen bewoog, behalve die rode laarzen. Ik wist wat eraan vast zat, grote mannen met nog meer rood, een jas met gouden knopen en een bonte hoge hoed. Ik had ze wel eens vaker gezien, als ik op mijn vaders schouders mocht zitten. Die mannen stonden altijd op dat plein en nooit mochten ze bewegen, alleen als ze afgewisseld werden door andere mannen, precies hetzelfde gekleed. We waren al vaker wezen kijken naar de wisseling van de wacht, maar nog nooit was het zo druk geweest. Ik stond daar tussen al die knieën en opeens voelde ik de hand van mijn moeder niet meer, dat was de eerste keer dat ik alleen was. Verdwaald.